De afgelopen jaren zijn we op mijn vader’s sterfdag met mijn man en kinderen, mijn broer en zijn dochter en mijn moeder in mijn huis geweest. Vorig jaar heb ik, omdat mijn moeder zich op het laatste moment volledig onttrok aan deze dag dragen en organiseren, aangegeven dat het de laatste keer was. Enkele dagen geleden vroeg ze of we op die dag bij haar thuis komen. Onze kinderen geven aan er niet zo’n behoefte aan te hebben, ze hebben al andere plannen of willen het liever op hun eigen manier vormgeven.
Ook ik vraag me af wat ik wil. Ik voel hoe mijn moeder aan me trekt. Ze appt: ‘Ik stel voor dat iedereen die kan hierheen komt om een uur of zeven. Niets doen is voor mij geen optie en voor jou ook niet, denk ik.’ En ik realiseer me: als ik naar haar toe ga op de sterfdag van mijn moeder, dan doe ik dat zodat zij niet alleen is. En houd ik op met voelen. Ik kan niet voelen wat mijn behoefte als dochter is, wanneer ik met haar samen ben. Er is geen ruimte voor. Al zo jong heb ik geleerd om te stoppen met voelen en mijn voelsprieten aan te hebben staan voor wat mijn moeder nodig heeft. Deze dag zal dan in het teken staan van haar verdriet. Dat van mij past er niet bij.
De documentaire die Vincent Sparrenboom maakt, ‘At the feet of my mother’, houdt me bezig. De film gaat over parentificatie bij KOPP/KOV, kinderen van ouders met een psychische problematiek of verslaving. Parentificatie is een thema dat in de therapie met mijn cliënten vaak langskomt, een thema dat kinderen van ouders met een psychische problematiek of verslaving goed kennen. Als kind hebben mijn cliënten al geleerd om van rol te wisselen met een van hun ouders, of met beide. Zij namen de zorg voor hun ouders op zich, in plaats van andersom. Wat vele van mijn cliënten goed kennen is dat ze hoge eisen aan zichzelf stellen en snel de lasten van de ander op hun schouders nemen. Zo hebben ze het al jong geleerd bij hun ouders.
Het verwarrende is dat ze zichzelf aan de ene kant te groot maken; ze proberen de last van de ander te verlichten of op te lossen. Die plek hebben ze al jong ingenomen bij hun ouders. Aan de andere kant voelen ze zich klein en nietig, want: hoe kun je je goed voelen over jezelf, wanneer zelfs je eigen ouders nauwelijks oog hadden voor jou, voor wat jij als klein kind nodig had, voor jouw verlangens? Kinderen van ouders met een psychische problematiek of verslaving hebben al heel jong geleerd om die verlangens weg te stoppen. In zekere zin word je daar een beetje onzichtbaar van. Wanneer er maar weinig oog was voor wat je als kind nodig had, leerde je het contact daarmee afsluiten. En wanneer je als volwassene geen of nauwelijks contact hebt met je eigen behoeften, is het voor de mensen om je heen ook moeilijk om je daarin te ontmoeten. Jij staat immers altijd voor je omgeving klaar, niet andersom. Zichtbaar worden, tevoorschijn komen is dan een flinke klus. Het vraagt zorgvuldig onderzoek en naar binnen kijken en je door de gevoelens van schuld en schaamte en ongemak heen worstelen. De alarmbellen die gaan rinkelen signaleren en toch blijven onderzoeken. De waakhond die blaft om je te waarschuwen dat je de verkeerde kant op gaat, wanneer je gaat luisteren naar wat jij wilt en wat goed is voor jou. En om dan het geblaf te horen en toch door te lopen op die weg.
Dit is de plek waar ik nu sta. De plek waar ik me de afgelopen jaren bewust aan het worden ben dat ik zelf mag kiezen wat ik wil. Wat voor mij goed voelt. Wat voor mij klopt. En tegelijkertijd worstel ik van binnen met hoe dat te uiten. Omdat iets in mij weet dat, als ik doe wat goed en nodig is voor mij, ik mijn moeder kwets. En in het contact met haar mijn hart open houden. Niet: “Zoek het zelf maar uit.” Wel: “Ik weet dat je dit echt niet fijn vindt.” Daar moet ik elke keer weer langs. Elke keer opnieuw de schuld op me nemen dat ik mijn moeder pijn doe, en dat ik voor mezelf kies. Zo maak ik me zachtjes steeds meer los.
0 Reacties